Onroerende voorheffing in het Waals gewest

We bekijken de algemene principes van de onroerende voorheffing (ov) in het Waals gewest. Hoeveel bedraagt de ov en op welke vrijstelling kan men zich beroepen?

Onroerende voorheffing in het Waals gewest

I. Principes

Begrip

De onroerende voorheffing (ov) is een gewestelijke belasting op in België gelegen onroerende goederen. In het verleden bestond er een directe link tussen de onroerende voorheffing en de personenbelasting. Deze link bestaat echter nog enkel voor bepaalde leningen gesloten vóór 2005.

Toelichting 

De belasting van eenzelfde onroerend goed door de ov en in de personenbelasting vormt geen verboden geen dubbele belasting. Er is immers slechts één belasting, maar in twee delen (Gent, 12.12.2006).

Schuldenaar

De ov is verschuldigd door de eigenaar, bezitter, erfpachter, opstal­houder of vrucht­gebruiker van het onroerend goed op 1 januari van het jaar (of zijn erfgenamen). De ov is enkel verschuldigd door de eigenaar bij afwezigheid van een schuldenaar van een andere categorie (art. 251 WIB en art. 2.1.2.0.1. VCF).

In geval van gezamenlijk belaste echtgenoten of partners, is de ov verschuldigd door de juridische eigenaar van het onroerend goed. Het eigendomsrecht wordt bepaald in functie van het door de echtgenoten gekozen huwelijksstelsel. In geval van onverdeeldheid of gemeenschappelijke eigendom, is de belasting verschuldigd door elk van hen in functie van hun aandeel in de inkomsten (art. 393 WIB).

In geval van vervreemding van het onroerend goed in de loop van het jaar, is het de situatie op 1 januari die bepalend is. De partijen mogen de ov verdelen, maar deze verdeling is niet bindend voor de Administratie (Comm. IB 251/14). Zolang de eigendomsoverdracht niet in het register van het kadaster overgeschreven werd, blijven de vroegere eigenaar of zijn erfgenamen aansprakelijk voor de betaling van de ov. De vorige eigenaar of zijn erfgenamen hebben steeds de mogelijkheid om een bewijs van vervreemding voor te leggen en de identiteit en het adres van de nieuwe eigenaar te bezorgen aan het kadaster (art. 395 en 396 WIB).

De ov mag doorgerekend worden aan de huurder indien dit opgenomen werd in het huurcontract, behalve wanneer het gaat om de hoofdverblijfplaats van de huurder (art. 2 wet van 20.02.1991).

Toelichting 

a.. In geval van onroerende leasing is de schuldenaar van de ov de leasinggever, voor zover hij een van de voornoemde zakelijke rechten bezit in het onroerend goed. Deze last gaat over op de leasingnemer wanneer hij de aankoopoptie uitoefent en hij titularis wordt van het zakelijke recht (parl. vr. nr. 405, Borginon, 26.04.1996).

b. In geval van een betwisting van een gerechtelijke verkoop, is de ov verschuldigd door de persoon vermeld in het kadaster (Antwerpen, 01.12.2009).

c. In geval van faillissement is de ov, ontstaan na het vonnis van faillietverklaring en voor de sluiting van het faillissement, een deel van de ‘massaschuld’ en valt daardoor niet onder de ‘verklaring van verschoonbaarheid’ (Cass., 05.10.2007).

Belastbaar tijdperk

In de onroerende voorheffing is het inkomstenjaar gelijk aan het aanslagjaar. De inkomsten van een onroerend goed van het jaar zijn bijgevolg belast­baar tijdens het aanslagjaar.

Belastbare basis

De ov wordt berekend op het ki dat bestaat op 1 januari van het aanslagjaar (Comm. IB 251/13 en art. 2.1.3.0.1. VCF). Eventuele wijzigingen in de loop van het jaar worden, in principe, niet in rekening gebracht. Er wordt geen ov berekend wanneer het ki van het kadastraal perceel minder dan € 15 bedraagt (art. 304 WIB).

Toelichting 

a. Nieuwe onroerende goederen zijn dus slechts onderworpen aan de ov vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin het ki betekend is.

b. Bepaalde rechtbanken aanvaarden echter wel dat de ov niet langer verschuldigd is vanaf de datum van afbraak van het gebouw (rb. Brussel, 25.03.2005).

Bevoegde autoriteit

Sinds 1999 wordt, voor onroerende goederen gelegen in Vlaanderen, de inning van de onroerende voorheffing geregeld door het Vlaams gewest (Vlaamse Belastingdienst). Voor het Waals en het Brussels Hoofdstedelijk gewest is het de federale Administratie die de ov int.

Wat betreft de bepaling van de toepasselijke tarieven en opcentiemen zijn het gewest, de gemeente en de provincie waarin het onroerend goed gelegen is bevoegd (art. 249 WIB en art. 2.1.1.0.1. VCF). De woonplaats van de belastingplichtige is hierbij niet van belang.

 

II. Waals gewest

A. Tarief en vaststelling van de belasting

Tarief

Het basistarief van de ov bedraagt 1,25% van het ki. Dit tarief wordt echter verminderd tot (art. 255 WIB):

§  0,8% voor bepaalde sociale woningen;

§  0% voor woningen van natuurlijke personen ter beschikking gesteld aan bepaalde sociale­huisvestingsmaatschappijen.

Bij dit percentage dienen de opcentiemen toegevoegd te worden, zoals bepaald door de gemeentes en de provincies (art. 464, 1° WIB).

Toelichting 

Het feit dat een erkende huisvestingsmaatschappij failliet gaat, waarbij zij in het verleden het verlaagde tarief kon genieten, heeft niet automatisch tot gevolg dat zij het verlaagde tarief verliest (Gent, 02.12.2014).

Voorbeeld

Het geïndexeerd ki van een woning in Waver bedraagt € 1.200. Het basisbedrag van de ov (gewestelijk) bedraagt € 15 (1.200 x 1,25%). De gemeente voegt 1.400 opcentiemen toe, wat overeenkomt met € 210 (€ 15 x 1.400/100). Vervolgens voegt de provincie 1.150 opcentiemen toe, wat overeenstemt met € 172,50 (€ 15 x 1.150/100). In totaal bedraagt de ov bijgevolg € 15 + € 210 + € 172,50 = € 397,50.

art. 354 lid 3 WIB

Termijn

De ov moet vastgesteld worden binnen de drie jaar volgend op 1 januari van het aanslagjaar waarin de belasting verschuldigd is.

B. Verminderingen en vrijstellingen

1. Principes en procedures

art. 257 en 258 WIB

a. Verminderingen

Begunstigden

Kunnen vermindering van de ov genieten, de woningen die op 1 januari van het aanslagjaar:

- ‘bescheiden’ zijn

- bewoond worden door een gezin met personen ten laste

- bewoond worden door een gehandicapte of een grootoorlogsinvalide

 

Toelichting 

a. Deze verminderingen worden toegestaan op slechts één woning, eventueel aangewezen door de betrokken belastingplichtige (art. 258, lid 2 WIB).

b. Het deel van de woning dat bestemd is voor het uitoefenen van een beroepsactiviteit wordt uitgesloten van de berekening van de vermindering zodra het meer dan één vierde van het ki betreft (art. 258, lid 3 WIB).

Daarnaast kunnen ook alle leegstaande, improductieve of vernielde gebouwde onroerende goederen en materieel en outillage een vermindering genieten. Voor het materieel en outillage is de indexatie bovendien bevroren.

Totaal bedrag

De combinatie van deze verminderingen is toegestaan, maar mag nooit meer zijn dan het bedrag van de ov.

Procedure

De aanvraag tot vermindering moet door de schuldenaar van de ov ingediend worden, zelfs wanneer het de huurder is die aan de voorwaarden voldoet, door middel van een formulier nr. 179.1 (beschikbaar in alle ontvangkantoren van de directe belastingen en op de website van de FOD Financiën), of bij de dienst ov waarvan het adres vermeld staat op het aanslagbiljet (art. 257 WIB). De bewijsstukken moeten bij het aanvraagformulier gevoegd worden.

Toelichting 

Voor een bescheiden woning bedraagt de vermindering 50% gedurende vijf jaar (P 630). Er moet eveneens een formulier 179.5 ingevuld worden door de hoofdcontroleur van het kadaster van waar het onroerend goed gelegen is en een formulier 179.6 ingevuld worden door de Administratie van de gewestelijke huis­vestings­inspectie.

Behoud

Zodra een vermindering verworven is in de loop van een jaar, blijft deze verworven voor de volgende jaren, zolang alle voorwaarden voldaan blijven en niet opnieuw aangevraagd moeten worden.

b. Vrijstellingen

art. 12 en 253 WIB

Begunstigden

Zijn vrijgesteld van ov, het ki van:

- onroerende goederen bestemd voor activiteiten zonder winstoogmerk;

- materieel en outillage;

- bepaalde industriële gebouwen, gelegen in een gebied waarvan de ontwikkeling ondersteund wordt door het gewest;

- bepaalde gebouwen die volledig gelegen zijn binnen de omtrek van ‘nieuwe wijken’ die vastgesteld worden door de Waalse regering (het gaat om een tijdelijke vrijstelling voor een duur van vijf jaar);

- de onroerende goederen van buitenlandse lidstaten;

- de nationale domeinen en natuurreservaten.

 

Aanvang van de vrijstelling

De vrijstelling gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de voorwaarden van de vrijstelling voldaan zijn (art. 494, §5 WIB). Daarnaast wordt voor de ov enkel de toestand op 1 januari van het jaar in rekening gebracht (Comm. IB 253/2 en 3).

Toelichting 

In de personenbelasting wordt een vrijstelling, die in de loop van het jaar ver­worven wordt, pro rata toegekend (Comm. IB 253/2 en 3).

Procedure

De vrijstelling van de ov moet door de belastingplichtige aan de hand van een bezwaarschrift aangevraagd worden bij de gewestelijke directie.

2. Bescheiden woning

art. 257, 1° en 258 WIB

Een vermindering van 25% van de ov (opcentiemen inbegrepen) wordt toegekend voor de woning die de belastingplichtige als hoofdverblijfplaats aanwendt op 1 januari van het aanslagjaar en voor zover deze in België gelegen is. Daarnaast mag de som van alle niet-geïndexeerde kadastrale inkomens van alle in België gelegen onroerende goederen, die hij bezit en die tot bewoning bestemd zijn, niet meer bedragen dan € 745.

In geval van nieuwbouw of de aankoop in nieuwe staat, zonder een bouw- of aankoop­premie te hebben genoten, wordt de vermindering verhoogd tot 50% over een periode van vijf jaar waarin de ov verschuldigd is.

Toelichting

a. Om te bepalen of een onroerend goed de enige woning van de belastingplichtige is, houdt men rekening met alle onroerende goederen die tot bewonen bestemd zijn, in België of in het buitenland, waarvan men geheel of gedeeltelijk houder is van een zakelijk recht, met uitzondering van diegene waarvan men slechts blote eigenaar is. Anderzijds houdt men ook geen rekening met het zakelijk recht dat verkocht werd vóór 31 december van het aanslagjaar, noch woningen die niet bewoond worden omwille van wettelijke of contractuele belemmeringen of de stand van werkzaamheden (art. 257, 1°, lid 2 WIB).

b. In geval van onverdeeldheid is het de totaliteit van de ki’s van alle onroerende goederen, tot bewoning bestemd, die toebehoren aan de onverdeeldheid om te bepalen of het maximum van € 745 overschreden is, en niet enkel het onverdeelde deel (Comm. IB 257/13). Enkel de mede-eigenaars die het onroerend goed bewonen, hebben recht op de vermindering, indien van toepassing (rb. Namen, 24.11.2004).

c. Wanneer de belastingplichtige deze vermindering genoot voor aanslagjaar 1979 en deze verloren is door de laatste algemene perequatie van de ki’s, behoudt hij de vermindering van één vierde op voorwaarde dat hij zijn woning volledig blijft betrekken en dat het ki van de gezamenlijke onroerende goederen van de belastingplichtige niet meer bedraagt dan € 992 (art. 260 WIB).

d. Het feit dat de belastingplichtige geen genot heeft van een tweede woning (in dit geval omwille van grondverontreiniging), waardoor het maximum van € 745 overschreden wordt, neemt niet weg dat men de vermindering voor bescheiden woning alsnog verliest (Gent, 14.10.2014).

3. Personen ten laste, gehandicapten en grootoorlogsinvaliden

art. 257, 2° tot 3°bis WIB

Er wordt een vermindering toegekend voor de woning, of een deel van de woning, die bewoond wordt door bepaalde categorieën van personen, zelfs indien zij huurder zijn. In dit laatste geval moet de vermindering afgetrokken worden van de huur (art. 259 WIB).

Lid van het gezin

Voorwaarden

Vermindering

Kinderen ten laste

Minstens twee kinderen

€ 125 per kind

Vermenig­vuldigd met 100 / (100 + totaal van de toe­passelijke opcentiemen)

Gehandicapt persoon ten laste

Gehandicapt zoals bedoeld in artikel 135, lid 1 WIB

€ 250 per gehandicapte

Andere personen ten laste

Deel uitmaken van het gezin van de belastingplichtige, van zijn echtgeno(o)t(e) of van de wettelijk of feitelijk samenwonende partner

€ 125

Gehandicapte belastingplichtige

Gehandicapt zoals bedoeld in artikel 135, lid 1 WIB

€ 125

Grootoorlogsinvalide

Personen als dusdanig erkend (militairen van 14-18, militairen en burgerpersoneel van 40-45, van de oorlog in Korea en de gebeurtenissen in Congo, Rwanda en Burundi vanaf 1 juli 1960)

€ 250

Toelichting 

a. Op het deel van het verblijf dat gebruikt wordt door personen die geen deel uitmaken van het gezin, wordt geen vermindering toegestaan (art. 259 WIB).

b. Het begrip gezin bedoelt een feitelijke situatie, ongeacht de juridische kwalificatie (Cass., 12.03.2010). Het stemt overeen met “het kerngezin onder hetzelfde dak: vader, moeder en gemeen­schappelijke kinderen”. Een ongehuwde partner “die feitelijk en bestendig samenwoont met het hoofd van het gezin en hun gemeenschappelijke kinderen” maakt eveneens deel uit van het gezin, zelfs wanneer het gaat om een loutere feitelijke samenwoning en de ouders geen gemeenschappelijke aangifte indienen in de personenbelasting (Brussel, 06.04.2006).

c. In geval van co-ouderschap door de gescheiden ouders en gelijkmatig verdeelde huis­vesting, wordt de vermindering voor kinderen ten laste in principe voor de helft aan elk van de ouders toegekend. In afwijking hiervan, wordt er geen vermindering toegestaan aan de ouder die het onderhoudsgeld in aftrek brengt in zijn aangifte personenbelasting (art. 257, 3° WIB).

d. Pleegkinderen worden geacht deel uit te maken van het pleeggezin (circ. 2017/C/44, 13.07.2017).

e. De verminderingen ‘gehandicapt persoon’ en ‘grootoorlogsinvalide’ mogen niet gecom­­bineerd worden (Comm. IB 257/39).

f. De gehandicapten zoals bedoeld in artikel 135, lid 1, 1° WIB zijn de personen waarbij een handicap vastgesteld is vóór de leeftijd van 65 jaar waarbij:

- de lichamelijke of geestelijke toestand het verdienvermogen verminderd heeft tot een derde of minder van wat een gezond persoon zou verdienen;

- de vermindering van de zelfredzaamheid van minstens negen punten is;

- na de periode van primaire ongeschiktheid, het verdienvermogen verminderd is tot een derde of minder;

- ingevolge een administratieve of gerechtelijke beslissing men minstens 66% blijvend lichamelijk of geestelijk gehandicapt of arbeidsongeschikt verklaard is.

Degenen bedoeld in artikel 135, lid 1, 2° WIB zijn kinderen die minstens 66% ontoereikende of verminderde lichamelijke of geestelijke geschiktheid hebben wegens een of meerdere aandoeningen.

4. Leegstand, improductiviteit of vernieling

 

Voor de vaststelling van de ov wordt er geen rekening gehouden met de vermindering van het ki ingevolge van improductiviteit (art. 256 WIB). Gedurende de eerste 12 maanden van de improductiviteit wordt er echter in principe wel een gelijkaardige vermindering toegestaan op de ov.

Dit geldt ook voor de gebouwde onroerende goederen, mits de bijkomende voorwaarde dat de duur van improductiviteit ten minste 180 dagen per jaar bereikt (art. 257, 4°, lid 1, a WIB).

Na de 12de maand verliest men de vermindering, tenzij de improductiviteit of leegstand voortvloeit uit een ramp, uit overmacht of uit een administratief of gerechtelijk onderzoek (art. 257, 4°, lid 4 WIB).

Toelichting 

a. Louter het gelijktijdig te huur en te koop aanbieden van de woning, is niet voldoende om improductiviteit vast te stellen (art. 257, 4°, lid 3 WIB).

b. Een verblijf erkend als ‘onverbeterbaar’ in de zin van art. 1, 14° van de Waalse huisvestings­code, maakt deel uit van de goederen die gedurende een periode van 12 maanden een ver­min­dering kunnen genieten (art. 257, 4°, lid 4 WIB).

c. Een onroerend goed dat in leasing gegeven wordt en improductief is voor de leasing­nemer, geeft recht op de vermindering voor improductiviteit, zelfs als de eigenaar (leasinggever) inkomsten uit de leasing ontvangt (Gent, 24.02.2015).

d. De aanwezigheid van asbest in een gebouw wordt niet beschouwd als een ramp of een geval van overmacht (rb. Namen, 07.01.2016). Een aanzienlijk vervuild dak, dat de verkoop van het gebouw vertraagt en bemoeilijkt, kan daarentegen wel beschouwd worden als onvrijwillige improductiviteit die recht geeft op de vrijstelling (rb. Luik, 17.11.2016).

e. De improductiviteit die te wijten is aan een verbod op exploitatie die voortvloeit uit nalatig­heid van de eigenaar zelf wordt niet beschouwd als onvrijwillig (rb. Namen, 20.04.2016). Wanneer de exploitatie daarentegen onmogelijk gemaakt wordt door andere oorzaken dan de nalatigheid van de eigenaar, zoals contractuele bepalingen en economische omstandigheden, kan de vrijstelling wel toegestaan worden (rb. Luik, 01.12.2016).

5. Onroerende goederen bestemd voor activiteiten zonder winstoogmerk

art. 12, §1 en 253, 1° WIB

Algemeen

Er kan een vrijstelling van ov gevraagd worden voor de onroerende goederen of delen van onroerende goederen, gelegen in de EER, die bestemd zijn, zonder winst­oogmerk, voor bepaalde doeleinden en dit vanaf het aanslagjaar dat volgt op het jaar waarin de bestemming vastgesteld wordt (Brussel, 21.02.1992).

Zonder winstoogmerk

De afwezigheid van een winstoogmerk moet bestaan in hoofde van de eigenaar of de bewoner, die het goed gebruikt of bestemt voor bepaalde doeleinden (Cass., 19.10.2012). Er is voldaan aan de voorwaarde wanneer hij geen enkel direct of indirect voordeel haalt uit het goed, of wanneer het voordeel uitsluitend voortvloeit uit het behoud en de uitbreiding van het weldadigheidswerk (Antwerpen, 08.05.2007).

Toelichting 

a. Het feit dat de eigenaar een commerciële vennootschap is volstaat in eerste instantie niet om de vrijstelling te weigeren, op voorwaarde dat men kan aantonen dat de voordelen uitsluitend voortvloeien uit het behoud en de uitbreiding van de inrichting (rb. Bergen, 11.03.2009) of wanneer het verhuurd wordt aan een bewoner die het uitsluitend gebruikt voor doeleinden zonder winstoogmerk (Ci.RH. 222/628.711, 01.07.2013).

b. Er is ook geen winstoogmerk aanwezig wanneer de inkomsten voortvloeien uit het behoud of de uitbreiding van andere liefdadigheidsinstellingen (rekening houdend met de gecon­solideerde situatie) (Gent, 07.04.2009).

c. Het feit dat men winst realiseert en deze geheel of gedeeltelijk reserveert zoals een goed huisvader, heeft niet automatisch tot gevolg dat de activiteit een winstoogmerk heeft (Gent, 04.02.2014).

Kenmerken van de bestemming

Het moet noodzakelijk zijn dat de activiteit niet kan doorgaan zonder het goed (Cass., 28.10.2011). Er mag een rechtstreekse of onrecht­streekse bestemming zijn en (bepaalde delen van) het onroerend goed (mogen) mag bestemd worden voor de administratie die noodzakelijk is om het na te streven doel te realiseren (Luik, 12.03.2010). De bestemming is niet noodzakelijk permanent (Brussel, 17.12.1999). In geval van bestemming van een deel van een onroerend goed moet dit deel duidelijk afgebakend zijn, anders wordt de vrijstelling niet verleend (Brussel, 18.10.2001).

Bepaalde doelen

Het is noodzakelijk dat het onroerend goed bestemd wordt voor een van de volgende doelen (art. 12, §1 WIB):

- uitoefenen van een openbare eredienst of een vrijzinnige morele dienstverlening;

- onderwijs;

- vestigen van hospitalen, klinieken, dispensaria, rusthuizen of vakantiehuizen voor kinderen of gepensioneerden, of andere gelijkaardige weldadigheids­instellingen.

Toelichting 

a. Worden beschouwd als bestemd voor het uitoefenen van een eredienst:

- een eetzaal voor de gelovigen, een plaats om te rusten en elkaar te ontmoeten (Luik, 10.03.2000);

- een studio of een klein appartement gelegen in een onroerend goed bestemd voor gods­dienstuitoefening, als dit gebruikt wordt voor het verblijf van voorgangers van een eredienst (rb. Brussel, 02.09.2004), maar niet wanneer het gaat om het verblijf van leden (Gent, 20.12.2005);

- een kapel die af en toe gebruikt wordt voor andere activiteiten (koren, enz.) (Antwerpen, 17.05.1993);

- een klooster (Brussel, 05.10.2000);

- een ruimte voor de kinderopvang tijdens de ceremonies (Brussel, 19.05.1994);

- een pastorie ter beschikking gesteld voor het verblijf van priesters, zelfs wanneer zij niet voltijds in de parochie werken (Brussel, 12.09.1996).

b. Worden niet beschouwd als bestemd voor de uitoefening van een eredienst:

- de parking naast het religieuze gebouw (Antwerpen, 18.12.2005);

- de cafetaria op de plaats van een eredienst (Brussel, 19.05.1994); een lokaal gebruikt voor de opslag van materiaal in het kader van humanitaire hulp van de congregatie (Luik, 22.06.2016).

c. Een vrijzinnige morele dienstverlening vindt plaats in een van de lokale centra (Ci.RH. 222/509.586, 15.09.1998):

- de Unie van de Vrijzinnige Verenigingen, de Centre d’action laïque en de Centrale raad der niet-confessionele levensbeschouwelijke gemeenschappen van België;

- de stichting Morele Bijstand Ziekenhuizen;

- de stichting Morele Bijstand aan Gevangenen;

- de Vrijzinnige huizen;

- de terbeschikkingstelling van de morele dienstverlening door openbare instellingen of overheden.

d. Worden beschouwd als activiteiten van onderwijs:

- de huisvesting, zonder winstoogmerk, van enkele studenten en onderzoekers (rb. Namen, 04.10.2006);

- de uitoefening van sport (sportterreinen) in het kader van opleiding van jongeren (Luik, 18.03.1998; rb. Luik 10.10. 2013);

- de hulp van jonge schoolverlaters zonder diploma (ruling nr. 2013.297, 05.11.2013);

- de activiteiten van het CLB (rb. Brussel, 25.03.2005);

- de activiteiten van een vliegschool (Bergen, 17.02.2005).

e. Worden niet beschouwd als activiteiten van onderwijs:

- de huisvesting voor studenten zonder dat hier onderwijsactiviteiten uitgeoefend worden (Cass., 28.10.2011);

- de culturele activiteiten of congressen (Brussel, 21.01.2009);

- musea (Luik, 21.11.2001) en bibliotheken, hoewel deze laatste vrijgesteld kunnen worden voor zover zij kwalificeren als nationale domeinen (Gent, 15.09.2015);

- de scouts (rb. Gent, 23.06.2004);

- de dierentuin (Antwerpen, 02.09.1997);

- een voetbalclub (rb. Luik, 07.02.2005).

f. Worden beschouwd als “hospitalen, klinieken (...) of andere gelijkaardige weldadig­heids­instellingen”:

- het begeleid wonen, de huisvesting voor ouderen, crèches en verpleeghuizen (Ci.RH. 222/741.117, 27.06.1995);

- instellingen die andere categorieën van personen dan bejaarden opvangen (gehandicapten, psychiatrische patiënten, daklozen, vluchtelingen, armen, ...) (GwH, 07.06.2007);

- de opvang van kinderen jonger dan drie jaar, opvangplaatsen en de huisvesting van gehandicapte personen (art. 255, 1° WIB);

- een VZW die administratieve steun biedt aan thuisverzorgingsdiensten voor zieken of ouderen (rb. Brussel, 04.12.2003);

- een centrum voor arbeidsgeneeskunde (Bergen, 23.03.2012);

- een centrum dat telefonische anonieme hulp en bijstand verstrekt aan personen met problemen (Cass., 24.05.2012);

- een opvangtehuis voor daklozen (Brussel, 27.01.2006) of voor vluchtelingen (Gent, 22.09.2009);

- duurzame huisvesting ter beschikking gesteld van gehandicapten of daklozen die sociale begeleiding krijgen (rb. Leuven, 02.01.2004);

- gebouwen die gebruikt worden voor schoolkampen, stages en schoolreizen (Gent, 23.06.2009);

- de opslag van medisch materiaal bedoeld voor buitenlandse humanitaire hulp (Brussel, 16.09.2009);

- de gebouwen van een VZW waarin een kringloopwinkel en een recyclagepark, die minderbedeelden tewerkstellen, ondergebracht zijn (GwH, 44/2018, 29.03.2018);

§- randweerkazernes.

g. Worden niet beschouwd als “hospitalen, klinieken (...) of andere gelijkaardige weldadig­heidsinstellingen”:

- gratis sociale hulp aan werknemers, gepensioneerden en families (Bergen, 18.11.1994);

- de activiteiten van de dierenbescherming (parl. vr. nr. 490, Simonet, 04.07.1996).  

6. Materieel en outillage

Datum van aankoop of bouw in nieuwe staat

Voorwaarden of maatregelen voor de vrijstelling

Wettelijke basis

Vóór 01.01.2005

Het ki van het materieel en outillage van het kadastraal perceel overschrijdt de grens van € 795 niet.

art. 253, 4° WIB

Van 01.01.2005 tot 31.12.2005

Uitsluitend in de mate waarin het materieel en outillage geplaatst wordt op een perceel dat op 31.12.2004 geen materieel en outillage bevatte. Het bedrag van het ki van het reeds bestaande materieel en outillage blijft belastbaar, zelfs wanneer het ki de grens van € 795 niet overschrijdt.

art. 253, 3°bis WIB

Sinds 01.01.2006

Onvoorwaardelijke vrijstelling

art. 253, 3°ter en quater WIB

In geval van afwezigheid van vrijstelling, wordt de ov met betrekking tot het materieel en outillage berekend op het geïndexeerd ki op het niveau van 2002 (art. 255, §2 WIB).

7. Steun aan bedrijven en de economische groei

Kunnen een tijdelijke vrijstelling van de ov genieten:

- ondernemingen die investeren in onroerende goederen in het kader van inves­terings­­plannen met betrekking tot de doelstellingen bepaald door het Waals gewest (het creëren van een spin-off, rationeel gebruik van natuurlijke bronnen, bescher­ming van het milieu, het omvormen van oude bedrijfsterreinen, het opzetten van een cluster, omvorming van een hele kleine onderneming naar een middelgrote onderneming, enz.) (art. 8, 9 en 11 decr. 11.03.2004);

- bepaalde industriële gebouwen met als doel de economische groei aan te moedigen (decr. 25.06.1992).  

8. Onroerende goederen van buitenlandse staten

art. 231, §1 en 253, 2° WIB

Op voorwaarde van wederkerigheid (m.a.w. op voorwaarde dat de Belgische staat dezelfde voordelen geniet), zijn de onroerende goederen waarvoor de buitenlandse staat de schuldenaar is van de ov vrijgesteld, wanneer het gaat om de huisvesting van de diplomatieke of consulaire zendingen of culturele instellingen die zich niet bezighouden met activiteiten van winstgevende aard.

9. Nationale domeinen

art. 253, 3° WIB

Het gaat om goederen waar de federale staat, de Gemeenschappen, gewesten, provincies, de Brusselse agglomeratie, de gemeentes en de openbare diensten een zakelijk recht op hebben (Comm. IB 253/82 en Cass., 04.10.1974).

Zij worden vrijgesteld op voorwaarde dat de goederen op zichzelf niets opbrengen en in hun geheel aangewend worden voor een openbare dienst of voor het algemeen belang.

Toelichting 

a. Worden beschouwd als nationale domeinen:

- een onroerend goed dat aangewend wordt als kantoor en archief voor de uitkering van gezinsbijslag ten behoeve van haar leden volgens de Kinderbijslagwet (Antwerpen, 26.02.2002);

- een gemeentelijke administratieve hal, waarin een cafetaria altijd open is voor het publiek (Gent, 31.10.2006);

- een sportcentrum met cafetaria, toegankelijk door het betalen van lidgeld (Cass., 19.12.1950);

- een gebouw dat toebehoort aan een vrije socialeverzekeringskas voor zelfstandigen, die deel uitmaakt van een groep die meerdere diensten aanbiedt en zich gedraagt als een commerciële entiteit (Gent, 26.05.2015);

- een gebouw van de ‘Médiathèque francophone de Belgique’ die, hoewel het een openbare dienst is, opgericht werd door particulieren.

10. Natuurreservaat

Worden vrijgesteld van ov (art. 253, 5° WIB):

- ‘Natura 2000’;

- van het netwerk ‘Natura 2000’ en onderworpen aan het primaire beschermings­­stelsel;

- natuur- of bosreservaten.

11. Nieuwe wijken

Bedoelde wijken

Het gaat om multifunctionele stedenbouwkundige projecten die door de Waalse regering geselecteerd worden omdat ze deel uitmaken van een innovatieve, voorbeeldige, globale en geïntegreerde aanpak van duurzame ontwikkeling (art. 253, lid 3 WIB).

Vrijstelling

Sinds 3 september 2018 zijn nieuwe gebouwen (of gebouwen die heropgebouwd of gerenoveerd worden, wanneer deze werkzaamheden het kadastraal inkomen met minstens 10% doen stijgen), die zich volledig binnen de omtrek van een dergelijke nieuwe wijk bevinden, vrijgesteld van onroerende voorheffing gedurende een periode van vijf jaar.

Toelichting 

Deze periode van vijf jaar begint te lopen vanaf de dag waarop het feit dat aanleiding geeft tot de toekenning van een (nieuw) kadastraal inkomen (P 470) zich voorgedaan heeft (art. 253, lid 2 WIB).

C. Bezwaar en beroep

art. 366 WIB

Procedure

Het bezwaar en het beroep met betrekking tot de onroerende voorheffing zijn onderworpen aan dezelfde procedureregels als de personenbelasting.

Toelichting

Men mag een bezwaar inzake het kadastraal inkomen niet verwarren met een bezwaar inzake de onroerende voorheffing. Een bezwaar inzake het ki heeft echter ook invloed op de ov aangezien deze berekend wordt op het oorspronkelijke ki (art. 503 WIB).

art. 376, §3 WIB

Ambtshalve ontheffing

De directeur der Belastingen kan een ambtshalve ontheffing toekennen voor de volgende verminderingen, wanneer het feit door de Administratie vastgesteld of gesignaleerd wordt door de belasting­plichtige, binnen de vijf jaar volgend op 1 januari van het aanslagjaar waarin deze verminderingen toegekend moesten worden:

- bescheiden woning

- personen ten laste, gehandicapten of grootoorlogsinvaliden

- leegstand, improductiviteit of vernieling